weg is ... 1.0
ter uitdrukking van het plotse, onmiddellijke of definitieve van iemands vertrek
Algemene voorbeelden
'I have to be home by ten o'clock.' Weg is ze.
Een ferme handdruk en weg is de korfballer. Opgeslokt door een menigte uitbundige scholieren, verdwijnt hij voor even in de anonimiteit.
Ze nam het zakje met de twee croissants en het stokbrood van me over en verdween ermee naar boven. Weg was ze.